Daar zit ik in de Internationale trein richting Berlijn in rijtuig 10 op stoel 46. Ik kan nog nauwelijks geloven dat ik nu echt naar Lapland ga. Met een grote rugzak op m’n rug, mijn huis voor de komende 2 weken, stapte ik na een ontroerend afscheid van mijn man en kinderen deze trein in. Met een reis van meer dan 47 uur en meer dan 2700 kilometer naar ‘het noorden’ voor de boeg, heb ik opeens alle tijd. De bestemming waar ik naar onderweg ben is het nationale park van Abisko. Daar waar de natuur nog ongerept en uitgestrekt is, zo vermoed ik. Dat is in elk geval het verlangen waar deze reis anderhalf jaar geleden mee begon.
Na vele vertragingen onderweg stap ik 2 nachten later toch precies op het geplande tijdstip in de wat ik doop tot ‘avonturentrein’ die me naar Abisko National Park zal brengen. Het is de meest noordelijke trein van Europa en rijdt over de zogenoemde ertsspoorlijn, die in 1888 geopend werd voor het transport van ijzererts uit de mijnen hier. DE trein is volgepakt met mensen met grote rugzakken en outdoorkleding aan. Door het raam zie ik een ruig en uitgestrekt landschap met besneeuwde bergtoppen en uitgestrekte meren. Mijn hart maakt een sprongetje, hier heb ik al die uren voor gereisd, en niet alleen de afgelopen uren, al maanden ben ik hiernaar op reis. Norrlängtan, noem ik het, het Zweedse woord voor verlangen naar het noorden.
Bij het Abisko Turiststation, de uitvalsbasis om het nationale park te verkennen, stap ik uit de trein. Ik adem de frisse lucht in. Er is bijna niemand, ook in het hostel niet dat als enige open is in deze tijd van het jaar. Het hotel, restaurant en informatiegebouw zijn allemaal gesloten. Ik zet mijn tentje op het kampeerveld een stuk verderop op. Er is daar verder niemand. Ook de campingvoorzieningen blijken gesloten te zijn en kampeerders mogen gebruik maken van de keuken in het hostel en van de sauna. Daar duik ik na een welkome douche meteen in. Als ik daarna weer buiten loop en geniet van het prachtige uitzicht over het oneindige meer waar ik met mijn tentje over uitkijk, begin ik te voelen hoe belangrijk sauna’s in koude gebieden zijn. Je wordt dan echt weer even diep van binnen warm.
Na een fijne nacht en rustige ochtend, stap ik de volgende middag het wereldberoemde langeafstandswandelpad Kungsleden op. Dit pad volgt de eerste 15 kilometer de rivier Abiskojåkka dat als een halsslagader door het nationale park stroomt. Al na 4 kilometer is er een plek waar je je tent op mag zetten. In de nationale parken in Zweden mag je alleen op aangewezen plekken kamperen en niet zoals daarbuiten, waar het ongeveer overal mag.
Ik zet er m’n tent op en drink dan voor het eerst het water uit de rivier. Ik merk dat ik het spannend vind, zo gewend als ik ben aan het vervuilde natuurwater thuis. Kan ik hier echt gewoon uit de natuur drinken? Het zou me helpen om het anderen te zien doen. Voor alsnog ben ik ook hier alleen. Dat voelt ook spannend, hier helemaal alleen overnachten op een onbekende plek midden in de natuur. Ongeveer een uur later maken twee andere wandelaars hier ook hun kamp voor de nacht. Ik begin van mensen te houden, glimlach ik in mezelf. Ook als er even later een schoolklas arriveert voelt mijn rust niet verstoord. Het voelt zelfs fijn om hier zo samen te overnachten.
De volgende dag loop ik verder het park in over het Kungsleden. Op een enkele wandelaar na is er niemand. Ik blijk ook geen bereik meer te hebben met m’n telefoon. Dat had ik vooraf helemaal niet bedacht, zo gewend als ik ben aan bereik overal. Over een grote hangbrug loop ik naar een gesloten berghut met kampeerterrein. Ook hier is niemand. De voorzieningen verhullen een in de zomer bruisende plek die nu verlaten is en daardoor iets desolaats heeft. Ik voel me onrustig, voorzichtig en nederig op deze voor mij nieuwe grond ver weg van de bewoonde wereld. Ook voel ik er ontzag voor. De krachten voelen immens. Op deze plek kan ik jaarrond in mijn eentje niet overleven, besef ik me.
Het is oeroude onbekende grond om te leren kennen. Dit is geen plek om ‘zomaar even’ doorheen te wandelen. Maar misschien is geen enkele plek dat wel. Het is iets wat we als mensen snel geneigd zijn, besef ik. En iets wat we afgeleerd hebben is om ons te verbinden met de grond om ons heen, en het leven dat het geeft. Het vraagt vertragen, er zijn, in me opnemen, voelen, kijken, ruiken, proeven, luisteren en bewust zijn.
Ik voel me dankbaar dat er ook nog een Finse jongen op deze kampeerplek de nacht doorbrengt. Het voelt eigenlijk iets te avontuurlijk om hier helemaal alleen te zijn zonder bereik kilometers van medemensen.
Na een onrustige nacht en het in de ochtend stilvallen bij het prachtige meer hier tussen de rotsen, loop ik terug naar de eerste kampeerplaats langs het Kungsleden. Het begint te waaien en zelfs te regenen op het moment dat ik er aankom. Ik pas nog net in de schuilhut erbij. Zodra de regen gestopt is verkent een Duits stel de beste plek op het terrein en zetten hun tent op de plek waar ik twee nachten eerder stond. Ik kijk er met plezier naar. De precisie waarmee zij hun Kungsledenavontuur beginnen. Ik strijk deze keer naast een struikje neer op het andere veld, waar ik twee nachten blijf. Op deze doortrekplek val ik hier stil. Ik loop wat rond, zit aan het water, klim de heuvel op, loop over de kleine hangbrug en fotografeer het water in de rivier. Het bewegende water dat zo zuiver is en vrij kan stromen, haar patronen en dynamiek, steeds anders en zo prachtig.
Terug bij het basecamp bij het Turiststation waar de rivier uitmondt in het eindeloze meer heeft ze een diepe kloof in de rotsen geslagen. Ik geniet van het geweld waarmee het water door de smalle spleet klotst. Mijn overige 4 nachten kampeer ik weer hier. In een paar dagen is de rust hier verdwenen en komen er met de dag meer mensen in het hostel en op het kampeerveld staan. De kale berken volgen hun tred, of is het andersom, van een enkel blaadje laten ze steeds meer hun volle groen zien.
Ik maak een wandeling van een aantal uren naar de waterval Karsavallen, waar ik de volgende dag aan de andere kant van de rivier in een aantal uren heen loop. Er is een bruggetje overheen en aan de andere kant aan de rand ervan blijf ik een hele tijd zitten. Het voelt als een zuiverende douche zo naast dat bulderende, hotsende en klotsende water.
Op mijn laatste dag ga ik met de oudste en langste stoeltjeslift van Zweden de berg Njulla op. Wat een geluk dat hij is open gegaan nog voor mijn vertrek. Een half uur lang mag ik genieten van het steeds wijder wordende uitzicht en het steeds kleiner worden van de weg en de spoorbaan. Ik zie de besneeuwde bergtoppen gespiegeld in het meer en realiseer me dat het voor het eerst windstil is sinds ik hier ben. Na nog een wandeling van een half uur ben ik echt op de top van de berg en kijk ik 360 graden in het rond en zie niets dan schoonheid. Het is niet in woorden te vangen hoe mooi het hier is. Misschien wel het mooiste wat ik ooit heb gezien. Op twee mannen na, die voor me uitliepen en al vrij snel weer naar beneden gaan is er niemand. Ik blijf meer dan een uur op de top, tot ik echt naar beneden moet om de laatste stoeltjes lift van 16 uur te halen. Met m’n camera probeer ik de schoonheid te vangen. Dit moet iedereen zien. Hier moeten we zuinig op zijn. Dit voelt zo belangrijk, deze oneindige ongerepte natuur.
Ik probeer de paaltjes van de route weer te vinden die ik op de heenweg volgde, maar zie ze niet. Ik zie waar ik ongeveer moet zijn, maar mijn paadje door een stuk sneeuw niet. Ik raak lichtelijk in paniek waar ik nu precies de berg af moet en dan is er opeens een vogeltje. Alsof ze me de weg wijst. Ik volg haar en zie in de verte het pad. Ik stap eerst door een iets te diep stuk sneeuw dat wel tot m’n heupen komt en zie dan verderop andere voetsporen. Ik heb het gevonden! En ben ruim op tijd bij de lift. Dag allermooiste plek van de wereld.
Aan het einde van deze laatste dag ga ik nog even naar het meer om de zon achter de berg ‘onder’ te zien gaan. De zon die in deze tijd van het jaar hier niet echt ondergaat. Er staat een Duitse jongen ook naar te kijken. Samen met ook nog een Deense man die hier met zijn schoolklas is, zien we de zon maar liefst drie keer achter de berg ondergaan en ook twee keer opkomen. ‘Alsof de berg ervoor gemaakt is’, grapt de Duitse jongen die uitrekende dat de zon pas over ongeveer een uur op zijn laagste punt zou moeten zijn. En terwijl ik in m’n slaapzak in m’n tent lig na te genieten van deze gezamenlijke ervaring en de bijzondere dag begint er een fel licht op m’n tent te schijnen. De zon is alweer achter de berg vandaan gekomen! Ik kijk er nog heel even naar en ga dan echt slapen.
De volgende ochtend stap ik met een vol hart de ‘avonturentrein’ weer in. Wat kijk ik er naar uit om naar huis te gaan. Ik heb zo’n zin om mijn kinderen en man weer te zien. In de tweede nachttrein, van Stockholm naar Hamburg, deel ik met een bijzonder fijn gezelschap de coupé: twee Zweedse jongemannen uit Umeå, een Afgaanse jonge vrouw en haar zoontje van 10 jaar oud en een Duitse man met een Afrikaans uiterlijk. Halverwege de nacht ruilt de Duitse man zijn plek met een Somalische vrouw die een coupe met 5 mannen deelde waarbij ze zich niet veilig voelde. In Malmö komt er nog een vriendin van de Afgaanse vrouw bij, die bij de jongen in zijn bed gaat liggen. Samen kijken we uit het raam terwijl we over de brug van Zweden naar Denemarken treinen. De spoorrails hangt daar onder het autowegdek. We hebben afgesproken elkaar wakker te maken voor dit moment, mocht er iemand in slaap gevallen zijn. Ik wek de Zweedse jongen. Het voelt als familie zo samen in en om de coupé, nu met z’n achten. Dankbaar neem ik in Hamburg afscheid en stap ik in de ICE naar huis.